Intersectionaliteit oftewel kruispuntdenken is het fenomeen dat “maatschappelijke ongelijkheid zich voordoet langs verschillende assen, die elkaar snijden” (Van Dale). Individuen in een samenleving ondervinden privileges of juist discriminatie en onderdrukking op grond van een veelvoud van factoren. Voorbeelden van deze factoren zijn gender, kaste, ethniciteit, sociale klasse, seksualiteit, religie, gewicht en handicap. Deze factoren overlappen elkaar en hebben invloed op elkaar. Een vrouw van kleur kan bijvoorbeeld te maken krijgen met zowel seksisme als racisme en kan zelfs binnen een feministische groep te maken krijgen met racisme.
Accessible Academia vraagt aandacht voor validisme (discriminatie op basis van handicap) en vindt het daarbij cruciaal om rechtvaardigheid vanuit een breed perspectief te beschouwen. Iemand met een beperking die de Nederlandse taal cultuur goed kent kan makkelijker de weg vinden in het woud aan regelgeving en faciliteiten dan een ander en chronische ziekten worden bij mensen van kleur en dikke mensen minder snel erkend en minder goed behandeld. Hieronder lichten we intersectionaliteit verder toe vanuit een wetenschappelijk en sociaal-maatschappelijk kader.
Toelichting
Handicap is lange tijd benaderd vanuit een medisch perspectief, van waaruit een beperking wordt gezien als een direct gevolg van een biologische handicap. In deze visie is een handicap een individueel lichamelijk probleem, dat moet worden behandeld door middel van medische ingrepen en revalidatie. Gehandicaptenrechtenactivisten en onderzoekers in het vakgebied Disability Studies (‘handicapwetenschappen’) hebben dit omschreven als ‘het medische model van handicap’. Als alternatief hebben activisten en wetenschappers tegenover dit individualistische model ‘het sociale model van handicap’ gezet, waarin handicap wordt beschouwd als een sociaal geconstrueerd verschijnsel, in plaats van als een biologisch gegeven. Binnen dit model wordt handicap benaderd als een vorm van uitsluiting en sociale onderdrukking die door de samenleving wordt opgelegd aan mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen.
Als netwerk erkennen wij dat handicaps worden veroorzaakt door belemmeringen in de omgeving en erkennen wij het belang van het sociale model als een vorm van disability empowerment (het versterken van assertiviteit en autonomie van mensen met een handicap), zowel in de academische wereld als in het activisme, maar wij zijn ons ook bewust van de manieren waarop het sociale model tekortschiet. Het sociaal constructivistische onderscheid tussen handicap en beperking is nuttig omdat het de tekortkomingen in de omgeving belicht die een onbelemmerde participatie in de weg staan. Dat onderscheid levert echter ook het risico op van het verdoezelen van het (gehandicapte, genderspecifieke, raciale, geklasseerde, enz.) lichaam, en het risico dat er te weinig aandacht is voor de genuanceerde verwevenheid van handicap en beperking in iemands geleefde ervaring. Beperkingen veroorzaken op zichzelf misschien geen handicap, maar ze zijn altijd verbonden met de ervaren handicap. Bovendien is wat als handicap wordt beschouwd zelf een sociale constructie.
Met deze uitgangspunten steunen we op het politiek/relationele model van handicap van Alison Kafer (2016), dat uitgaat van een meer genuanceerde kijk op handicap en de potentieel beperkende effecten ervan. Dit model erkent dat het niet de omgeving is die ons gehandicapt maakt, maar ons eigen lichaam en geest (bijvoorbeeld door chronische vermoeidheid of pijn). Vasthouden aan een zeer rigide onderscheid tussen (biologische) beperking en (sociale) handicap doet geen recht aan onze geleefde ervaring. Het politiek-relationele model van Kafer ‘sympathiseert met het sociale model, maar bouwt voort op de frameworks (kaders) van sociale en minderheidsmodellen, waarin handicap verbonden is met specifieke politieke contexten. Disability Studies-onderzoeker Gracen Brilmyer legt uit dat Kafer “afstapt van het begrip handicap als een zuiver medisch ‘probleem’ van het lichaam/de geest, stelt dat niet-normatieve lichamen kunnen vervreemden door sociale en architecturale barrières, en handicap uiteindelijk beschouwt als een politiek brandpunt dat steeds verandert en dat altijd in relatie staat tot andere mensen, omgevingen en attitudes”. Bovendien erkent de politiek-relationele benadering dat concepten van handicap altijd al raakvlakken/kruispunten hebben met aspecten van iemands identiteit als ras, klasse, gender en seksualiteit.
Ons netwerk streeft dan ook naar een intersectionele benadering van handicap. Intersectionaliteit is een term die in 1989 werd bedacht door de zwarte feministische wetenschapper Kimberlé Crenshaw, om te omschrijven op welke manieren alle aspecten van sociale en politieke identiteiten, zoals gender, seksualiteit, ras en handicap, elkaar overlappen en onderling verbonden zijn. De intersectionele theorie is een leidend beginsel geworden in feministische analyses en toegepast op vele academische en niet-academische terreinen, zoals politiek, onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid en economie. In ons netwerk vinden wij het belangrijk om ons ervan bewust te zijn dat concepten van handicap altijd raakvlakken hebben met andere aspecten van onze posities. Iemands handicap/beperking/chronische ziekte staat niet op zichzelf; het is een van de vele assen van verschil die iemands identiteit vormen (bijvoorbeeld gender, huidskleur, religie, achtergrond, seksuele geaardheid, enzovoort).
Daarnaast pleit ons netwerk voor een brede benadering van handicap, chronische ziekte, verstandelijke beperking en neurodivergentie. Wij volgen de ‘crip’-benadering van Alison Kafer om de strikte polariteiten te doorbreken met aan de ene kant mensen met een handicap, chronische ziekte, verstandelijke beperking en neurodivergentie en aan de andere kant ‘gezonde’ mensen zonder handicap etc. Ons netwerk volgt hierin de theoretische standpunten van Kafer omtrent de term ‘crip’ om duidelijk te maken dat we validisme in de academische wereld benaderen vanuit een activistisch standpunt. Daarbij erkennen we dat niet iedereen zich met die term identificeert en steunen we elke vorm van zelfidentificatie. In navolging van ‘disability art’-(‘gehandicaptenkunst’-)wetenschapper Carrie Sandahl benadert Kafer ‘crip’ als een “fluïde en steeds veranderende [term], opgeëist en toegeëigend door degenen die oorspronkelijk niet onder de definitie vielen… De term crip is sindsdien uitgebreid en omvat niet alleen mensen met een fysieke beperking, maar ook mensen met zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperkingen”. Volgens Kafer moeten we de kritiek van Disability Studies dat we ons uitsluitend hebben geconcentreerd op fysieke beperkingen serieus nemen en nadenken over ‘compulsory able-mindedness’ (verplichte, opgedrongen mentale en psychische ‘bekwaamheid’ oftewel neurotypisch zijn) naast ‘compulsory able-bodiedness’ (verplichte, opgedrongen fysieke psychische ‘bekwaamheid’ oftewel niet-gehandicapt zijn).
Voor Kafer helpt ‘compulsory able-mindedness’ om anders te denken over handicap en om coalities aan te gaan. Een ‘nondisabled claim to crip’ (het gebruiken van de term ‘crip’ door mensen zonder handicap) gaat uit van de de flexibiliteit van de categorie ‘crip’ door “te erkennen dat het afbreken van de tweedeling tussen (fysiek, verstandelijk en psychisch) gehandicapte en niet-gehandicapte mensen juist meer (niet minder) aandacht vereist voor hoe verschillende lichamen en geesten verschillend worden behandeld en door de ethische, epistemologische en politieke verantwoordelijkheden te erkennen die horen bij de ‘nondisabled claim to crip’”. Daarmee staat een ‘nondisabled claim to crip’ dus niet gelijk aan de validistische toe-eigening door niet-gehandicapte mensen als ze zeggen “we hebben allemaal onze beperkingen en we zijn allemaal gehandicapt”; een uitspraak die alle verschillende individuele ervaringen op één hoop gooit “zonder rekening te houden met structurele ongelijkheid van patronen van uitsluiting en discriminatie”.
Daarom is ons netwerk gebaseerd op een feministische, queer, crip-mentaliteit. Kafer beschrijft haar boek als een ‘fundamenteel op coalitie gerichte tekst’, omdat haar werk identiteiten en ervaringen van gehandicapten baseert op bestaande feministische en queer theoretische kaders. Dat is niet alleen een kwestie van het toevoegen van het één aan het ander; “Hoewel ik inderdaad betoog dat gehandicapt zijn moet worden erkend als een categorie van analyse naast gender, ras, klasse en seksualiteit, is mijn doel vooral om te onderzoeken welke plaats handicap inneemt binnen deze andere categorieën van verschil”. Ons netwerk streeft ernaar ons werk te doen met respect voor deze theoretische kaders.
Bronnen:
Alison Kafer, Feminist, Queer, Crip (Indiana University Press, Bloomington and Indianapolis, 2013) ISBN 9780253009340
Barbara Neukirchinger, ‘feminist queer crip’, Feminist Review 112 (12 februari 2016)
Berend Mul, ‘The social model of disability and framing disease I – The social model of disability‚’ Rethinking Disability.
Gracen Brilmyer, ‘Archival assemblages: applying disability studies’ political/relational model to archival description’, Archives and Museum Informatics 18:2 (2018) DOI:10.1007/s10502-018-9287-6
Vertaling gemaakt door Laura Hendricx.